Ridders en statistiekmonsters

Dat kinderen de wereld anders beleven dan volwassenen is duidelijk. De ideeën en opvattingen die kinderen er op nahouden zijn niet altijd even betrouwbaar. Toch doen kinderen soms geniale uitspraken (denk maar aan het programma praatjesmakers). Ik moet, tot mijn grote spijt, bekennen dat ik niet zo’n bijster slim kind was. Over de meest vanzelfsprekende dingen had ik nogal rare ideeën.

Het verschil tussen de stoptrein (die heel logisch bij alle dopjes en dergelijke stopt) en de sneltrein (die (bijna) nergens stopt) was voor mij (toen ik ongeveer een jaar of 5 was) raadselachtig. Na wat rondgevraagd te hebben aan volwassenen dacht ik dat ik het snapte. Het verschil tussen de stoptrein en de sneltrein zag er, vreemd genoeg, schematisch gezien zo uit in mijn gedachten:

Natuurlijk vroeg ik me wel af hoe een kaarsrecht treinspoor überhaupt mogelijk kon zijn. Er waren toch huizen, bulten en heuvels waar niet zomaar een treinspoor doorheen aangelegd kon worden? Gelukkig had ik het te druk met spelen en slapen om me daadwerkelijk zorgen te maken over dit onderwerp.

Toen ik een jaar of acht was en op weg naar huis was, na een lange dag van basisschool, kwam een klasgenootje naast me lopen. Ze vroeg me of ik met haar wilde ‘oplopen’. Ik had nog nooit van ‘oplopen’ gehoord en wist dus niet wat het was, toch zei ik ja tegen haar. Mijn hersenen draaiden meteen op volle toeren om een definitie van het woord ‘oplopen’ op te sporen. In mijn verdediging: ik woonde pas vanaf mijn vijfde in Nederland. Mijn kindertrots liet niet toe dat ik zou toegeven dat ik haar niet begreep. Mijn kinderlogica nam een loopje met me en besloot dat ‘oplopen’ moest betekenen dat we een wedstrijdje zouden houden. Ze wilde met mij racen! Hoe ik tot deze conclusie ben gekomen weet ik helaas niet meer, maar ik weet wel dat, zodra ik bedacht had dat ‘oplopen’ racen betekende, ik weggerend ben. Na zo’n 20 meter was ik de hoek om en toen ik omkeek was zij nergens te bekennen. Ik had gewonnen! Wat was ik trots op mezelf! Ik, die niks had met sport, had zomaar een ‘hardloopwedstrijd’ gewonnen.

Een paar jaar later, vier ongeveer, voelde ik me toch een partij volwassen! Ja, ik durf zelfs te wedden dat ik me toen zelfs volwassener voelde dan dat ik me nu voel. Ik dacht echt dat ik alles wist en vond het maar vreemd dat ik van mijn moeder niet 12 centimeter hoge hakken mocht dragen. Hakken zijn toch iets voor grote meiden en ik was nu toch een grote meid? Ik ging immers al naar de middelbare school! Deze waanideeën over de eigen volwassenheid, die heel normaal schijnen te zijn, zie ik terug in mijn zusje (die nu net 12 is geworden). Daardoor besef ik me des te meer hoe fout ik het toentertijd allemaal had.

Als ik eerlijk ben moet ik toegeven dat ik nog steeds niet verlost ben van alle vreemde opvattingen en ideeën. Het is misschien zelfs erger geworden, alleen kan ik het nu beter verbergen. Als kind zijnde ben ik bijvoorbeeld nooit bang geweest voor monsters in de kast, maar nu maak ik dankbaar gebruik van dit ‘magische denken’. Als ik mijn zorgen over een opkomend statistiektentamen wil uiten, beweer ik gewoon er een statistiekmonster onder het bed zit. S., mijn ridder in nood, maakt hem namelijk maar al te graag een kopje kleiner voor me.

Comments are closed.