Het leed dat kapper heet

Als ik in de spiegel kijk weet ik van schrik even niet meer wat ik moet zeggen. Verwachtingsvol wordt ik aangestaard door de man die achter mij staat. Hij wil een reactie merk ik, maar ik sta met een mond vol tanden. Het gesprek dat we hebben gevoerd (zo’n plichtmatig gesprek) verliep al niet zo vlot en nu weet ik al helemaal niet meer wat ik moet zeggen. Het huilen staat me echt nader dan het lachen.

Mwoaaaaai, moaarrreh eveuhmn wenneuhn?’ weet ik er met moeite uit te krijgen. Ik kijk hem aan alsof dat gebrabbel, wat ik met zeer veel moeite geproduceerd heb, wel volkomen begrijpelijk moest zijn. Vol nepzelfvertrouwen haal ik een hand door mijn haar om vervolgens te voelen hoe kort het werkelijk is. Met pijn in mijn hart duw ik mijn pinpas in het automaat om af te rekenen. Eigenlijk gun ik hem het geld helemaal niet. Hij is verantwoordelijk voor de horror en de verminking die zich nu afspelen op mijn hoofd. Langzamer dan ‘the speed of snails’ trek ik mijn jas aan, alsof ik verwacht dat hij plotseling zal roepen dat hij een tijdmachine in de kantine heeft staan, dat hij daarmee de tijd wel zal kunnen terugdraaien en dat mijn haar binnen enkele seconden weer zou zijn zoals het eerst was. Dat moment komt niet. Zelfs niet als ik met diezelfde slakkengang richting de deur loop en nog een keer wanhopig over mijn schouder kijk.

Op de terugweg naar huis kijk ik naar de grond, want dat maakt onzichtbaar. Dat is dan ook precies wat ik nu even wil zijn. In ieder geval totdat mijn haar weer zijn oude lengte bereikt heeft, dus ongeveer een maand of vijf/zes?

Misschien kan ik die vijf maanden een winterslaap houden. Dan sla ik twee vliegen in een klap: ik ontwijk de kou en mijn haar zal na afloop weer lang zijn.

Comments are closed.